Italiaanse Toestanden - Emigratieverhalen


zondag 24 maart 2013

Non si dà in prestito



In de hoge zaal bevonden zich vooral slenteraars, die zo te zien zonder doel van bureau naar bureau liepen, wat kletsten met een andere slenteraar, om zich daarna weer te verplaatsen naar een ander bureau. Een enkele keer zag ik er een vlak bij de uitgang, aan het uiteinde van de langgerekte zaal, jas aan, tas in de hand. Ging deze slenteraar weg? Waar naartoe? Maar nee, even later zag ik hem weer rondlopen, aan de andere kant, zonder jas, zonder tas. Waar had hij die gelaten? Hoe was hij zo snel en ongemerkt naar de andere kant gelopen? Wat bespraken al die slenteraars eigenlijk, wat deden ze hier? En vooral: wat deed ik hier? Droomde ik?

Ach nee, dat is waar ook, ik kwam hier om een boek te lenen. Ik was de brede marmeren trap in de bijna donkere gang van het universiteitsgebouw opgeklommen om bij de Centrale Universiteitsbibliotheek te komen. Op de eerste galerij van het binnenhof van het universiteitsgebouw bevond zich niemand en was niets te zien, behalve een monumentale houten deur.  Ik probeerde de deur te openen en tot mijn verrassing kon ik zomaar naar binnen. Erachter was een soort wachtkamer, met rijen kaartenbakken en een tafel met daarachter verschillende personeelsleden. Links was er een andere deur en daarachter zag ik een grote zaal. 

Het personeel achter de tafel wenkte vriendelijk en ik liep op hen af. Mij spullen, tas en jas, moest ik afgeven, in ruil kreeg ik een afgiftebewijs. Men bleef mij vriendelijk en strak aankijken. Wat kwam ik doen, vroeg een juffrouw glimlachend aan mij. Nou, ik wilde graag een boek lenen, aarzelde ik, bereid om direct rechtsomkeert te maken, als ik hier per ongeluk ongewenst inbreuk maakte. Maar nee, lenen kon, als ik dan wel even mijn universiteitspas wilde inleveren en een formulier wilde invullen. Mijn pasje werd in een klein houten bakje gezet, dat daar speciaal voor op tafel stond. Ik zag dat mijn pasje het eerst en enige in het bakje was. Op het formuleer vulde ik zo goed mogelijk in voor welke boek ik mijn lange reis speciaal naar de bibliotheek had gemaakt. Titel, auteur, jaartal van uitgave, collocatie … Collocatie? Nou dat vakje laat ik nog maar even leeg.

Ik mocht door de deur naar de tweede ruimte, de grote langgerekte en hoge zaal van de slenteraars. Aan de zijwanden van die zaal stonden hoge vitrinekasten met daarin tot aan het plafond heel veel indrukwekkende leren banden, achter glas, onbereikbaar voor onbevoegden. Aan beide kanten stond er een verlaten bibliotheekladder tegen de kast. Recht door het midden liep een middenpad. Aan het einde van de zaal, ver weg, zag ik een volgende deur. Wat zich daarachter bevond, kon ik niet zien. Direct links van mij zag ik een houten balie, met daarachter verschillende personeelsleden, die mij verwachtingsvol aankeken. Een klant! Een onbevoegde! Gewapend met mijn formulier liep ik er op af. Een van de personeelsleden bekeek mijn papiertje vol ernst. Er ontbrak iets. De collocatie! Het boeknummer, zonder welke het gewenste geschrift nooit te vinden zou zijn. Hiervoor moest ik eigenlijk terug naar de wachtkamer, naar de kaartenbakken. Maar gelukkig herinnerde ik me op tijd dat ik zo’n nummer op mijn kladpapiertje van thuis had geschreven. Zat dat in mijn jas?, dacht ik opeens paniekerig. Nee, gelukkig, het zat in mijn broekzak, en mijn broek had ik (vooralsnog) niet uit hoeven trekken.

Drie formulieren moest ik nu invullen, drie min of meer dezelfde formulieren, elk weer bestaande uit stroken die eraf gescheurd konden worden. Het driekoppige personeel keek me op mijn verkrampte vingers, terwijl ik weer titel, auteur, jaartal, collocatie (PAPIA  A 3435A) en ook mijn eigen naam en adres en faculteit invulde. Toen ik opkeek, zag ik dat er iets achter de balie veranderd was: er stonden niet meer dezelfde personeelsleden. Een van de nieuwelingen nam mijn formulieren aan bekeek ze aandachtig, zette wat stempels en begon er wat stroken af te scheuren. Een deel werd overhandigd aan een jonger personeelslid, dat ermee achter een ondoorzichtige glazen wand verdween. Erachter moest zich een lift bevinden, want er was geen zichtbare andere uitgang. Na verloop van tijd keer (gelukkig hetzelfde!) personeelslid terug. Met boek. Na controle van de collocatie kreeg ik het mee, samen met een deel van de formulieren 

Ik werd naar een bureau iets verder aan de rechterkant van het gangpad gedirigeerd. Daar zat, ineengedoken, met een grote bril met dikke glazen een volgend personeelslid. Bij hem stond een slenteraar, die zich ijlings uit de voeten maakte toen hij mij zag naderen. Achter dikke brillenglazen keken twee waterige vermoeide ogen mij aan. Werktuigelijk overhandigde ik de man mijn officiële stroken papier. Hij bestudeerde ze langdurig en kwam uiteindelijk tot een onwrikbare conclusie: Non si dà in prestito, dit boek wordt niet uitgeleend. 

Boeken met de collocatie PAPIA blijken te kwetsbaar, te oud, te kostbaar om zomaar te worden weggeven aan onbevoegden. Ik keerde terug naar de balie, leverde mijn boek en de formulierstroken in, kreeg het door mij ingeleverde papiertje terug en verliet de zaal. Het personeel achter de balie stond recht in gelid en gaf geen krimp. Bij het bureau in de wachtkamer ontving ik pas, jas en tas, waarmee ik afdroop. Huppelend daalde ik de marmeren trap af, ging door de poort en stond in het zonlicht. Vrij! Op naar een bar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten