“Het was een miserabel jaar voor
Garlasco”, zei de voorzitter van de Lion’s Club van de gelijknamige plaats in
het Teatro Martinetti bij de opening van het traditionele Feest van de Goede
Wensen, het Festa degli Auguri. Na de moord op de mooie Chiara Poggi afgelopen
augustus, met de daaropvolgende invasie van landelijke pers en TV, en nu weer
de dubbele (zelf?)moord van een oudere man en jonge vrouw, mocht er wel een
vreugdevoller jaar volgen. Die avond maakte men daar alvast een begin mee, met
het debuut van het gospelkoor waarvoor Nico zich in Pavia had aangemeld en een
folkloristische muziekgroep genaamd I Pedra. Alle 250 stoelen van het theater
waren bezet.
Het Martinetti was een leuk theater, zoals zoveel kleine
Italiaanse theaters gemodelleerd naar de Scala van Milaan, maar dan op
Madurodamformaat. Samen met de doedelzakspelers van de folkloristische groep I
Pedra was het gospelkoor de ster op die
serata benefica a favore dei disabili mentali, de avond ten behoeve van de
geestelijk minder bedeelden. Men zong en speelde met zijn allen dus voor het
goede doel. Hiervoor werd aan de ingang geld ingezameld, het bedrag dat men
wilde geven werd aan de eigen discretie overgelaten, a offerta.
In Italië is het niet ongewoon dat een theatervoorstelling te laat begint,
een kwartier, een half uur, drie kwartier, niemand kijkt ervan op. Dat biedt je
wel de gelegenheid om het langzaam binnendruppelende publiek (ook te laat) te
bekijken. Veel grijze hoofden en veel, heel veel dames in bontjas. Echt bont.
Daarmee wordt in Italië nog ongegeneerd gepronkt en er staan geen dierenactivisten
met spuitbussen klaar om dat bont eens flink met verf te besmeuren. Iedereen is
op-en-top netjes gekleed. Fare bella figura, het typisch Italiaanse adagium dat
je buitenshuis altijd goed voor de dag moet komen, was hier in volle glorie te
bewonderen. Hier geen versleten spijkerbroeken, slobbertruien of afgetrapte
schoenen, maar alles van de beste Italiaanse snit. De toeschouwers stonden in
groepjes bij elkaar te babbelen, zonder enige tekenen van ongeduld over het
vertraagde begin. Men liep wat heen en weer, en soms zelfs weer de zaal uit.
Zou het überhaupt nog wel doorgaan, was er iets ernstigs gebeurd, waardoor de
voorstelling niet plaats kon vinden? Niets van dit alles.
Uiteindelijk begon de voorstelling gewoon toch. Op het toneel verscheen de groep folkloristisch uitgedoste Garlascianen, bekend onder de naam I Pedra, en
een spreker nam het woord. Een echte sprekert was het, Toon Hermans indachtig,
want hij nam er de tijd voor. Goed te verstaan was het gemompel niet, maar dat
deed er ook niet echt toe. De volle aandacht werd getrokken door I Pedra,
hun uitdossing, maar vooral ook de
bijbehorende gelaatsuitdrukkingen. Deed het beeld al denken aan de Josti-band,
toen ze gingen spelen bleek de gelijkenis nog treffender. Zelden heb ik “Stille
Nacht, Heilige Nacht” zo hard en verscheurend gehoord. Van het slaapliedje voor
het kindeke Jezus van Brahms zou elke baby terstond ADHD-er worden. En de
bijzondere intonatie die bij het spelen van “Adeste fidelis” werd gebezigd deed
het glazuur van de tanden springen. In de loge naast mij rolde iemand van zijn
pluchen stoel van het lachen.
Gelukkig bleef het repertoire dat ten gehore werd gebracht beperkt tot 5
nummers. Dat nam al met al toch nog wel een klein uurtje in beslag, want de
spreker had na elk nummer weer iets te vertellen. Maar het toneelbeeld bleef
toch de meeste aandacht trekken. In het midden van het toneel was de man met de
triangel opgesteld en zijn gelaatsuitdrukking varieerde van onverstoorbaar tot
nog onverstoorbaarder. Aan de zijkant stonden vader en zoon te blokfluiten,
allebei kort en gedrongen, met bolle wangen van het blazen. En dan met die
Paddington-hoed diep over het voorhoofd getrokken ... nee, sommige beelden
vergeet je niet snel meer. Als ik aan Garlasco denk, dan denk ik aan I Pedra.
Het optreden van het gospelkoor was daarna een verademing voor de wat
gevoeliger ziel en oren. Men begon voorzichtig met het rustiger werk,
ingezet door een soliste. Gaandeweg kwam de swing er steeds meer in, en kwam
ook de zaal, geheel platgeslagen door de folklore, weer tot leven. De dirigent
van het koor droeg daar door zijn enthousiasme duidelijk aan bij en hij wist de
zaal zelfs tot het meezingen van "Kum ba ya my Lord" te bewegen. Uit
het koor traden enkele solisten naar voren, met wat Engelse klassiekers en ook
Nico die “O dennenboom” ten gehore bracht, als onderdeel van een medley in
verschillende talen. Het optreden werd zo goed ontvangen, dat de zaal het koor
tot enkele toegiften dwong, en we allen tegen twaalven geheel opgevrolijkt en
enthousiast aan de aperitivo en prosecco konden.