Bart, Klaas, Piet, Hans, Jan, ... een reeks echt Hollandse jongensnamen
passeerde de revue. Wát een korte namen, monosillabi!
riep het gezelschap aan tafel verbaasd. Van dat gezelschap (allemaal dames) had
ik de helft gedurende mijn verblijf van vier maanden aan de universiteit van Pavia
nog nooit gezien en de rest maar een keer of drie. We zaten aan de Nieuwjaarslunch
van de onderzoeksgroep bij, alweer, de Osteria ai Carceri, hoewel mijn grote
vriend Giorgio me nog zo verboden had om hier te gaan eten … Als buongustaio, lekkerbek, kende hij alle
goede eetgelegenheden van Pavia en omstreken en de Carceri hoorde daar beslist
niet bij. Mijn eerdere ervaringen samen met professoressa
Chiara en La Nagel waren in overeenstemming met Giorgio’s oordeel, maar ja, de
onderzoeksgroep dacht kennelijk dat dit het enige restaurant in Pavia was, of
had er een leuke deal mee gesloten, of ik weet niet wat.
Ik zat aan het hoofd van de tafel en er ontging me een hoop van wat er
gezegd werd. Het belangrijkste onderwerp van gesprek was de aanstaande
dochter, Lucia, van Gabriela, een promovenda aan de faculteit. Via Lucia
kwamen we op leuke namen voor kinderen en op Hollandse namen, korte namen
dus, tot verbazing van de aanwezigen.
Opeens vroeg een van de medewerksters mij geheel on-Italiaans recht op de
man af wat ik eigenlijk van de faculteit vond. Ze trok er een meewarig gezicht
bij. “Eh …”, ik moest even naar adem happen en snel een nietszeggende uitweg
zien te formuleren. “Buono buono,”
was alles wat ik haperend wist uit te brengen. “Potresti essere sincero, però” was de nog minder Italiaanse reactie
van de medewerkster, die nu een ronduit vies gezicht trok, “Je zou tenminste
eerlijk kunnen zijn.” Het zweet brak me uit maar ik werd gered door de
serveerster die de bestellingen op kwam nemen, waarna het gesprek gelukkig een
andere wending nam. Pfoeh!
Niet veel later lag voor mij op mijn witte bord een grauwwitte vis. Deze keer had ik geen raad
aangenomen van een van de Carceri-deskundigen,
maar zelf gekozen. Orata, goudbrasem,
voor een habbekrats te koop bij elke supermarkt en altijd lekker, ook als je
er niets bijzonders mee deed: peper en zout was al genoeg. Een veilige keus
dus! Maar ik had buiten de kookkunsten van de kerkerkok gerekend, want
ongelooflijk maar waar: de orata
smaakte nergens naar en was daarmee in niets te onderscheiden van de witte
risotto van de vorige keer. Ik ad met denti lunghi hoopte en bad dat ze mij niet zouden vragen of het lekker was (buono buono).
En toen, ik weet niet meer hoe, ging het opeens over een Nederlands
kinderverhaal,"De zilveren schaatsen", over een meisje en jongetje,
broer en zus, die op houten schaatsjes (armoe troef) meedoen aan een wedstrijd
en o wonder de hoofdprijs, zilveren schaatsen winnen. Hét verhaal over
Nederland, volgens het gezelschap. We kenden het niet, en zeiden op goed geluk dat
het in Nederland geen bekend verhaal is en dus ook niet waar gebeurd kan zijn.
Wát? Van deze mededelingen viel het hele gezelschap achterover, even
verbaasd en teleurgesteld als een kind aan wie je vertelt dat Sinterklaas
niet bestaat. Hun was een illusie ontnomen. Iedereen in Italië kende het, was
ermee opgegroeid en wist zeker dat het waar was. Nederland was het verhaal van I Pattini d’Argento!
Later kwamen we erachter dat het verhaal van de zilveren schaatsen hetzelfde
verhaal is als dat van Hansje Brinker! Dat wil zeggen, in het eigenlijke
verhaal, in de 19e eeuw geschreven door de Amerikaanse Mary Mapes Dodge,
is Hans Brinker niet het jongetje dat een vinger in de dijk stopt maar is hij
de broer van Grietje (ja, Hans en Grietje, hoe verzin je het), met wie hij dus
de zilveren schaatsen wint. Wel wordt het verhaal van de vinger in de dijk in
het boek verteld, als de heldendaad van een andere jongen, van wie de naam
niet genoemd wordt. Dit kleine onderdeel is later losgezongen van het eigenlijke
boek en de jongen heeft later de naam van de hoofdpersoon gekregen. Toch nog
wat geleerd aan de universiteit!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten