In de hoge zaal
bevonden zich vooral slenteraars, die zo te zien zonder doel van bureau naar
bureau liepen, wat kletsten met een andere slenteraar, om zich daarna weer te
verplaatsen naar een ander bureau. Een enkele keer zag ik er een vlak bij de
uitgang, aan het uiteinde van de langgerekte zaal, jas aan, tas in de hand.
Ging deze slenteraar weg? Waar naartoe? Maar nee, even later zag ik hem weer
rondlopen, aan de andere kant, zonder jas, zonder tas. Waar had hij die gelaten?
Hoe was hij zo snel en ongemerkt naar de andere kant gelopen? Wat bespraken al
die slenteraars eigenlijk, wat deden ze hier? En vooral: wat deed ik hier?
Droomde ik?
Ach nee, dat is
waar ook, ik kwam hier om een boek te lenen. Ik was de brede marmeren trap in
de bijna donkere gang van het universiteitsgebouw opgeklommen om bij de
Centrale Universiteitsbibliotheek te komen. Op de eerste galerij van het
binnenhof van het universiteitsgebouw bevond zich niemand en was niets te zien,
behalve een monumentale houten deur. Ik probeerde
de deur te openen en tot mijn verrassing kon ik zomaar naar binnen. Erachter
was een soort wachtkamer, met rijen kaartenbakken en een tafel met daarachter
verschillende personeelsleden. Links was er een andere deur en daarachter zag
ik een grote zaal.
Het personeel
achter de tafel wenkte vriendelijk en ik liep op hen af. Mij spullen, tas en
jas, moest ik afgeven, in ruil kreeg ik een afgiftebewijs. Men bleef mij
vriendelijk en strak aankijken. Wat kwam ik doen, vroeg een juffrouw glimlachend
aan mij. Nou, ik wilde graag een boek lenen, aarzelde ik, bereid om direct rechtsomkeert
te maken, als ik hier per ongeluk ongewenst inbreuk maakte. Maar nee, lenen
kon, als ik dan wel even mijn universiteitspas wilde inleveren en een formulier
wilde invullen. Mijn pasje werd in een klein houten bakje gezet, dat daar
speciaal voor op tafel stond. Ik zag dat mijn pasje het eerst en enige in het
bakje was. Op het formuleer vulde ik zo goed mogelijk in voor welke boek ik
mijn lange reis speciaal naar de bibliotheek had gemaakt. Titel, auteur,
jaartal van uitgave, collocatie … Collocatie? Nou dat vakje laat ik nog maar
even leeg.
Ik mocht door de
deur naar de tweede ruimte, de grote langgerekte en hoge zaal van de
slenteraars. Aan de zijwanden van die zaal stonden hoge vitrinekasten met
daarin tot aan het plafond heel veel indrukwekkende leren banden, achter glas,
onbereikbaar voor onbevoegden. Aan beide kanten stond er een verlaten bibliotheekladder
tegen de kast. Recht door het midden liep een middenpad. Aan het einde van de
zaal, ver weg, zag ik een volgende deur. Wat zich daarachter bevond, kon ik
niet zien. Direct links van mij zag ik een houten balie, met daarachter
verschillende personeelsleden, die mij verwachtingsvol aankeken. Een klant! Een
onbevoegde! Gewapend met mijn formulier liep ik er op af. Een van de
personeelsleden bekeek mijn papiertje vol ernst. Er ontbrak iets. De
collocatie! Het boeknummer, zonder welke het gewenste geschrift nooit te vinden
zou zijn. Hiervoor moest ik eigenlijk terug naar de wachtkamer, naar de
kaartenbakken. Maar gelukkig herinnerde ik me op tijd dat ik zo’n nummer op
mijn kladpapiertje van thuis had geschreven. Zat dat in mijn jas?, dacht ik
opeens paniekerig. Nee, gelukkig, het zat in mijn broekzak, en mijn broek had
ik (vooralsnog) niet uit hoeven trekken.
Drie formulieren
moest ik nu invullen, drie min of meer dezelfde formulieren, elk weer bestaande
uit stroken die eraf gescheurd konden worden. Het driekoppige personeel keek me
op mijn verkrampte vingers, terwijl ik weer titel, auteur, jaartal, collocatie (PAPIA
A 3435A) en ook mijn eigen naam en adres en faculteit invulde. Toen
ik opkeek, zag ik dat er iets achter de balie veranderd was: er stonden niet
meer dezelfde personeelsleden. Een van de nieuwelingen nam mijn formulieren aan
bekeek ze aandachtig, zette wat stempels en begon er wat stroken af te
scheuren. Een deel werd overhandigd aan een jonger personeelslid, dat ermee
achter een ondoorzichtige glazen wand verdween. Erachter moest zich een lift
bevinden, want er was geen zichtbare andere uitgang. Na verloop van tijd keer
(gelukkig hetzelfde!) personeelslid terug. Met boek. Na controle van de
collocatie kreeg ik het mee, samen met een deel van de formulieren
Ik werd naar een
bureau iets verder aan de rechterkant van het gangpad gedirigeerd. Daar zat,
ineengedoken, met een grote bril met dikke glazen een volgend personeelslid.
Bij hem stond een slenteraar, die zich ijlings uit de voeten maakte toen hij
mij zag naderen. Achter dikke brillenglazen keken twee waterige vermoeide ogen mij
aan. Werktuigelijk overhandigde ik de man mijn officiële stroken papier. Hij
bestudeerde ze langdurig en kwam uiteindelijk tot een onwrikbare conclusie: Non si dà in prestito, dit boek wordt
niet uitgeleend.
Boeken met de
collocatie PAPIA blijken te kwetsbaar, te oud, te kostbaar om zomaar te worden
weggeven aan onbevoegden. Ik keerde terug naar de balie, leverde mijn boek en
de formulierstroken in, kreeg het door mij ingeleverde papiertje terug en
verliet de zaal. Het personeel achter de balie stond recht in gelid en gaf geen
krimp. Bij het bureau in de wachtkamer ontving ik pas, jas en tas, waarmee ik
afdroop. Huppelend daalde ik de marmeren trap af, ging door de poort en stond
in het zonlicht. Vrij! Op naar een bar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten