Met de duim van zijn rechterhand maakte Roberto een verticale snijdende beweging over zijn wang, van boven naar beneden. In de rijke Italiaanse gebarentaal betekent dit zoiets als „Hij is een sluwe vos” of „slimmerik” of zelfs „bedrieger”: een furbo. Voor de persoon die het gebaar betreft, moet je uitkijken. Hoewel Roberto zijn best deed om onaangedaan te lijken door wat er gebeurd was, kon ik toch aan hem zien dat hij wel degelijk geraakt was. Zijn blik was bijna onmerkbaar veranderd, een ietsje meer naar binnengekeerd dan anders wanneer hij zijn onbezorgde, rondborstige, joviale zelf was.
Maar het schoot na een vlot begin van gesprekken de laatste tijd niet echt op met de onderhandelingen en Roberto kreeg het gevoel dat hij aan het lijntje gehouden werd. Bij iedere bijeenkomst leek de huiseigenaar de afspraken van de vorige keren vergeten en kwam hij met andere voorstellen. Voorstellen die voor Roberto nadeliger waren. „De tafels voor het restaurant die bezorg ik je wel, daarover hoef je je niet druk te maken,” beloofde de eigenaar tijdens een van de eerste ontmoetingen. Om daar een week of wat later nonchalant op terug te komen: "Tafels zeg je, nee die moet je zelf aanschaffen!” Alsof ze het er nooit eerder over gehad hadden.
Zo ging het met bijna alle afspraken. Het was een veelheid aan kleine ergernissen die zich opstapelde en steeds zwaarder begon te wegen. Roberto had al bij het eerste contact laten weten dat hij een langjarig huurcontract wilde met een optie op een even langdurige verlenging. „6+6” had hij voorgesteld, iets waar de eigenaar niet onwelwillend tegenover leek te staan. „Leek” want weken later begon dezelfde man over een eenjarig contract te praten zonder aan Roberto’s eerdere voorstel te refereren. „Een jaar?” had Roberto opgewonden geantwoord. „Daar begin ik niet aan. We zijn geen vijfentwintig meer! We zoeken een stabiele plek waar we iets kunnen opbouwen. Dat heb ik vanaf het begin gezegd!” Daarop bond de eigenaar een beetje in, om de keer erop het voorstel „2+2” te doen. Dat schoot niet op.
Op financieel gebied had de eigenaar zijn eisen geleidelijk aan ook steeds verder aangescherpt. Eerst interesseerde hem de huursom helemaal niet: „Zeggen jullie zelf maar wat je betalen wil” was het ruimhartige (maar eigenlijk ook ongeloofwaardige) aanbod. Maar een aantal overlegrondes later wilde hij 800€ per maand officieel en nog 100€ onder de toonbank. „Bovendien,” toverde de eigenaar uit zijn rijkgevulde hoge hoed, „heb ik een bankgarantie nodig om er zeker van te zijn dat jullie financieel solide zijn.” Roberto ontplofte daarop bijna: „Een bankgarantie? Van ons? Terwijl wij juist degenen zijn die al het risico lopen en jij geen enkel!” Geen bankgarantie, onder geen beding. De eigenaar gaf toe, voorlopig.
En bij het op een na laatste overleg was voor Roberto het dieptepunt bereikt. Ondanks herhaalde verzoeken van hem had de eigenaar alweer de plattegronden en eigendomspapieren van het jachthuis niet bij zich. „Ach verdorie, weer vergeten,” was het ongeïnteresseerde antwoord op Roberto’s hernieuwde vraag waar de documenten bleven. Waarop de eigenaar quasifilosofisch hardop was gaan spelen met de gedachte dat hij het huis misschien toch liever wilde verkopen. Er moest maar een buonuscita, een afkoopsom ofwel oprotpremie in het contract komen, het contract dat maar niet kon worden opgesteld bij gebrek aan de eigendomspapieren. „Een afkoopsom? Je denkt toch niet dat ik al die inspanning en investeringen doe om me na een korte periode te laten wegsturen? Het duurt minstens twee jaar voor een dergelijk restaurant een beetje loopt!”
Roberto was het nu echt beu. „È furbo, hij is sluw” zei hij en maakte daarbij het snijgebaar over zijn wang. „Hij weet dat we heel enthousiast zijn over de locatie en probeert daarvan te profiteren door tijd te rekken en zijn eisen steeds verder op te schroeven.” Maar daar deed Roberto vanaf nu niet meer aan mee. Hij had de eigenaar bij het laatste overleg weggestuurd met de boodschap dat hij maar van zich moest laten horen als hij echt wist wat hij wilde, zodat ze eindelijk spijkers met koppen konden slaan. „Lo lascio cuocere un po’, ik laat hem eventjes koken, dan keert hij straks wel op zijn schreden terug” zei Roberto tegen ons. Maar heel overtuigend klonk het niet.
Als nuchtere Nederlanders kunnen we het gedrag van de eigenaar maar moeilijk bevatten. Zijn jachthuis gebruikt de man maar een keer per jaar met een groep vrienden tijdens de jacht. Inkomsten heeft hij er dus niet uit en alles wat Roberto met het restaurant zou inbrengen is winst. Waarom de zaak dan zo traineren, met het risico dat het niet doorgaat? Is het misschien iets typisch Italiaans, machismoachtig: bij elke deal moet je de tegenpartij zien af te troeven zodat het duidelijk is dat jij de overwinnaar bent en niet hij, al gaat het maar om een lulligheidje, een detail? Zodat je er later uitgebreid over kunt pochen tegenover je vrienden? We vinden het maar een vermoeiend, overbodig ritueel. Maar dat vindt Roberto als rasechte Italiaan kennelijk ook. Is hij een uitzondering? Of lijken de Italianen uit Brescia, in het noorden, waar Roberto vandaan komt al meer op Svizzeri, Zwitsers, zoals men al te precieze en regelneukerige personen hier noemt, dan op de gemiddelde inwoner van „de Laars”?
En hij had de laatste tijd toch al zo’n pech. Een verbouwingsproject waarover hij ook al maanden in onderhandeling was geweest, ging uiteindelijk niet door om alweer voor ons ondoorgrondelijke redenen. Maar daarover een volgende keer.
Italiaanse toestanden, ze blijven ons verbazen.
Leuk, Stef, jij ook succes met de wedstrijd! :)
BeantwoordenVerwijderen