Italiaanse Toestanden - Emigratieverhalen
zondag 28 februari 2016
zaterdag 6 februari 2016
Camorra
We waren de
slagboom van de parkeergarage nog niet gepasseerd, of een man hield ons
staande. Nog voor we het autoraampje geopend hadden, knikte hij ons al minzaam
toe en maakte daarbij een lichte buiging met zijn bovenlichaam. Een priester?
Nee, hij droeg het kostuum van een bedrijfsmedewerker, niet dat van een
geestelijke. Hier werden auto’s geparkeerd, geen zielen. „Solo il conducente,” zei de man bedeesd zodra ons raampje open was
geschoven. Watte? „Non capisco,”
antwoordde Nico verbouwereerd. Wat zou hij nou bedoelen? „Solo il conducente può entrare, per ragioni di sicurezza,” vervolgde
de man zijn uitleg, waarbij hij minzaam bleef kijken en nog maar eens
onderdanig boog. Of de medepassagier alstublieft hier wilde uitstappen, dat was
de smeekbede van de pseudo-prelaat, zoveel begrepen we nu wel, maar waarom in
vredesnaam? Wat konden die veiligheidsredenen zijn? „E il cane? Deve anche uscire adesso?” vroegen
we ten overvloede. Ja, het was ook
beter dat de hond de auto hier verliet, je weet ten slotte maar nooit. Nooit?
Wij weten helemaal niets! Wel spookhuis ging de conducente hier binnenrijden?
Nadat ik met hond
en jas in allerijl de auto verlaten had, vaarwel zwaaiend naar de nog immer
verbouwereerde chauffeur, dirigeerde de medewerker mij naar de uitgang, il tunnel. Dat bleek een tochtgat dat
kennelijk dwars door de berg naar de stad Amalfi leidde. Ik stelde me
strategisch op tussen de verschillende in- en uitgangen die ik zo op het oog
ontwaarde, want ik had geen idee waar (en wanneer?) mijn Odysseus uit de parkeeronderwereld
tevoorschijn zou komen. Na een minuut of vijf verscheen hij ergens, nauwelijks
te ontwaren, in de verte. Ik liep naar hem toe en zag dat hij zijn jas niet bij
zich had. „Heb jij mijn jas niet meegenomen?” vroeg hij kleumend. „Nee, in de
haast heb ik alleen mijn eigen jas gepakt!” Hij kon dus terug. Via een andere
ingang want de deur waaruit tevoorschijn was gekomen, was in het slot gevallen
en kon alleen van binnenuit geopend worden. Zucht. Pas toen hij alweer weg was,
realiseerde ik me dat ook de reisgids nog in de auto lag. Dat stomme gekloot
ook! Waarom mocht alleen de bestuurder naar binnen? We kwamen er niet achter.
De parkeergarage leek er een als elke andere, waar je met je hele hebben en
houden zonder problemen naar binnen mocht. Was het iets met de mafia?
Drugshandel? Wapens? Geheime afspraken? Moordpartijen?
We waren voor het
eerst in Zuid-Italië, dus de fantasie ging nogal eens met ons op de loop.
Overal dachten we sporen van de camorra,
de Zuid-Italiaanse tak van de mafia,
te zien. We zagen dure glimmende auto’s geruisloos voorbij schuiven, met aan
het stuur (de ’conducente’!)
gedistingeerde, gebronsde, oudere heren met zijden dasjes en gouden
brilmonturen en dachten: il capo dei capi,
de maffiabaas! Wat was er hier trouwens veel politie op de been, overal zag je
de auto’s met carabinieri of polizia. Niet dat de rechtsdienaren veel
activiteit vertoonden trouwens, ze waren vooral aan het kletsen met
voorbijgangers, terwijl achter hun rug ... Of niet? Voor de lunch die we op een
terras genoten hadden, moesten we twee panden verder bij de gelateria afrekenen. Hè? Zou de ijscoman
soms de afperser van de buurt zijn, waaraan elke winkelier van de straat zijn
inkomsten moet afstaan? Camorra, camorra, zoemde het in ons hoofd. De man van de gelateria zong er in ieder geval vrolijk bij, boven zijn vitrine
met uitpuilende bergen ijs, waaronder de specialiteit van de zaak: een
roomwitte met citroengele strepen doortrokken ’O sole mio’.
Napels, de maffiahoofdstad
van Italië (of was dat Palermo, of Corleone? Milaan???), durfden we daar
eigenlijk wel naar toe? Het bezoeken van dit Parijs aan de Middellandse Zee,
zoals Napels in welvarender tijden heette, was een must, maar het sterven stelden
we liever nog wat uit. Van de verkeerschaos die daar moest heersen, hadden we
hier in Salerno en omstreken al een voorproefje gekregen. Onmogelijk nauwe straatjes
met haakse bochten, schots en scheef en dubbel geparkeerde auto’s die de
doorgang belemmerden, mensen die zonder op te letten dwars overstaken, scooters
die uit alle hoeken en gaten tevoorschijn schoten: je kwam ogen te kort. En o
wee als je bij een kruising even aarzelde alvorens je je in de voorbij razende
stroom van zwaar gehavende en gedeukte voertuigen stortte! Dan werd je meteen
links én rechts voorbij gestoken door conducenti
die nog nooit van sicurezza schijnen
te hebben gehoord! We hadden dan wel het eigen risico voor krasschade bij het
verhuurbedrijf afgekocht, maar of een total loss daaronder viel?
Het kleine Vietri
sul Mare, waar we een vakantiehuisje hadden gehuurd, gaf ons ook een
voorproefje van hoe Napels zou moeten zijn. Smalle, bochtige straatjes langs
piepkleine speciaalzaakjes, pijpelaatjes, die alleen schoonmaakmiddelen
verkopen, of alleen groenten, alleen pasta, etc. Supermarkten zag je in deze
streek nog nauwelijks (omdat die moeilijk af te persen zijn?), het waren
allemaal kleine familiebedrijfjes. En zo ging het er ook in Vietri aan toe: je zag
de winkelaars van de ene negozio naar
de andere wandelen om de eigenaren te begroeten en een praatje te maken. Iedere
dag opnieuw. Naast de groentenman die ons een speciaal soort broccoli verkoopt,
zat een keramiekzaak waarvan de eigenaresse zich meteen met onze aankoop bemoeide.
„Sono broccoli napoletani,” verklaarde
ze. Degene die wij kennen, de bloemkoolachtige struik, kwam uit de Basilicata,
nog zuidelijker. Het dikke accent dat de ’meridionali’,
de zuiderlingen, spreken, intrigeerde me en ik begon een gesprekje met de
pottenbakster, waarbij ik haar accent probeerde na te bootsen. De kunst was het
om met een luie tong te praten, ongearticuleerd maar met veel passie, als een
dronkenman die de medeklinkers niet meer kan vormen. Mijn poging viel in goede
aarde en lachend zei de winkelierster dat de Napolitanen ’bonu’ zijn, ’buono’,
goed volk, open en altijd bereid tot een praatje. Zij was nog goed te verstaan,
maar veel van wat hier in dialect gebrabbeld werd, ging toch aan ons voorbij.
Jammer. Of misschien toch niet. Zo zouden we het niet eens merken als iemand
ons zou proberen af te persen. Camorra?
Nooit van gehoord!
Abonneren op:
Posts (Atom)