„Kloetzakk,” zei Francesco opeens, boos over het rijgedrag van een stadsgenoot die vlak voor ons de weg op schoot. De ’parole brutte’, scheldwoorden, van een nieuwe taal leer je altijd het eerst en blijven het langst in het geheugen hangen. We waren op weg naar Antonietta, koosnaam ’Tetta’ (tiet!), de vrouw die vijftig jaar geleden tegelijk met Francesco in Nederland was, maar die er in tegenstelling tot hem tientallen jaren was gebleven. Ongetwijfeld had ze in die tijd Nederlands leren spreken en zou ze ons uit de eerste bron kunnen vertellen over haar ervaringen aan het Koninklijke Hof, want ze maakte destijds deel uit van het huishoudelijke personeel van Soestdijk! Waarschijnlijk had Juliana met kerst ook haar mok hoogstpersoonlijk met chocolademelk volgeschonken, zoals ze ieder jaar voor al haar personeel deed. In ieder geval was ze mee met Juliana wanneer die de Costa Smeralda bezocht, zo wist Francesco te vertellen. Daar moesten we meer van weten!
Francesco zat
naast Nico en wees de weg. Ondanks zijn kritiek op het roekeloze rijden van de
andere verkeersdeelnemers had hij de veiligheidsgordel niet om, want „ze
controleerden hier toch nooit”. Die ochtend was hij ons vanuit zijn boomgaard
komen begroeten met een luid „Buongiorno!” In zijn hand had hij een envelop die
een aantal foto's van vroeger bleek te bevatten. Thuis had hij nog eens goed
gezocht en dan eindelijk toch die kiekjes uit 1965 teruggevonden. We waren erg
nieuwsgierig en rukten hem de envelop bijkans uit handen. Zelf deed Francesco
gemaakt nonchalant, maar het feit dat hij het steeds over die periode van
zolang geleden had en zo zijn best deed om zich van alles te herinneren, maakte
duidelijk dat het voor hem toch meer betekende dan hij wilde laten blijken.
Op de foto’s die
hij lukraak op tafel strooide, alsof ze de moeite van het bekijken niet waard
waren, was hij veel te zien met zijn Italiaanse collega’s: een groepsfoto met
alle ouderwetse hutkoffers na aankomst (of voor vertrek?), dezelfde groep voor
een (protestantse) kerkdienst die ze bijwoonden, Francesco met een of twee
muzikale vrienden, alle met gitaar. Ook waren er een paar foto’s van zijn
verblijf in het ziekenhuis, waar hij aan een breuk geopereerd was: een
onschuldige jongeman, een jongen nog, in bed of met de verpleegsters naast hem
in de vensterbank, hij in kamerjas, zij in kraakhelder witte
verpleegsterkostuums. We zagen dat hij een heel knappe jongen was met een
vriendelijk gezicht, die bij de Nederlandse meisjes ongetwijfeld goed in de
smaak was gevallen.
Of hij ook wel eens uit ging ’s avonds, wilden we van Francesco weten. Ja, natuurlijk, er was een bar in de buurt waar gedanst werd: ballroom vooral. Francesco vond de tango en mazurka het leukst. De kunst was het om meisjes van gelijke lengte te vinden, want met zo’n blonde reuzin kon je niks beginnen natuurlijk. Een keer was na middernacht de vriend van een van de meisjes dronken binnen komen stormen en had de Italiaanse danspartner van zijn meisje met een hamer een paar keer op zijn hoofd geslagen. „Oioioi, dat was een toestand,” zei Francesco. Hij was met zijn landgenoten gelijk weggegaan om de gemoederen niet verder te laten oplopen. Voor je het wist, werd je geboeid afgevoerd, en daarbij maakte hij het gebaar van twee samengevouwen handen, als in gebed. „Santa Maria, noemden we dat,” zei Francesco. Dat was een veel gebezigd begrip onder de Italiaanse jongens in die tijd, want ze merkten wel dat de politie extra veel op hen lette. Argwaan ten opzichte van vreemdelingen, het is van alle tijden. En Italianen, dat was in die tijd ’vreemd volk’. Een kleine tien jaar later waren de Turken aan de beurt, toen Polynorm in Turkije ging werven voor personeel.
De Italianen
logeerden tijdens hun verblijf in Nederland in Hotel Duinhof in Soest, dat door
het bedrijf Polynorm in zijn geheel voor zijn werknemers was afgehuurd. De
eigenaresse had zo een vaste bezetting en weinig omkijken naar het hotel, wat
goed uitkwam want ze was continu dronken. Het eten dat ze de fijnproevers uit
het culinaire paradijs Italië voorschotelde, viel niet in de smaak. Tot pap
gekookte spaghetti, bah. Francesco trok er nog een vies gezicht bij en maakte
een wegwerpgebaar. Uiteindelijk hadden ze maar voorgesteld dat ze zelf hun
pasta zouden koken, ook al betekende dat extra werk. Ook de minestrone van
Nederlandse makelij beviel niet, het was dun water met nauwelijks groente.
„Solo brodo!” zei Francesco en stak zijn tong in afgrijzen uit zijn mond.
„Goetverdoemme!”
Een auto stak zonder op te letten opeens van een parkeerplaats de weg op. We
waren bijna bij het huis van Antonietta, ook wel Tiet genaamd. Francesco moest
even goed kijken maar toen zag hij waar we wezen moesten. Haar fiets stond er
niet, dat was een slecht teken want ze deed alles op de fiets.
Een erfenis uit haar Hollandse periode? En inderdaad, er kwam geen reactie op
de bel. Zo jammer! Dan maar naar een bar, besloot Francesco. „Rij maar naar het
strand, naar de bar van Peppe.” Naar die bar had hij ons al de eerste dag
gestuurd toen we hem vroegen waar we in de buurt konden lunchen. We stelden ons
heel wat voor van Peppe, want als hij zo open en spraakzaam was als Francesco
zelf ... Maar we kwamen bedrogen uit. De oudere man die met een jongere hulp de
bar bediende, moest wel Peppe zijn, maar hij keek nors en sprak geen woord.
Zijn mondhoeken wezen naar beneden, zijn lippen waren tot een smalle streep
samengeperst. Vergeleken met zijn omvangrijke lijf, dat er door de
slobberkleding die hij droeg als een hobbezak uitzag, leek zijn hoofd veel te
klein. Een grauwe kers op een grote blubberige pudding. Verder liep hij niet
maar schuifelde, op sloffen die hun beste tijd ook al hadden gehad. Nee, bij Peppe
was er zo te zien het beste wel vanaf.
Toen we met
Francesco aan een tafeltje in de bar gingen zitten, schoof Peppe geluidloos vanachter de
toog tevoorschijn. Francesco begroette hem in dialect, waarop Peppe zowaar
antwoordde, maar zonder dat er ook maar iets in zijn stuurse
gezichtsuitdrukking veranderde. Zijn stem leek totaal niet bij zijn lijf te
passen: waar we een sombere bas verwachtten, klonk tot onze verrassing een
geknepen stemmetje, snerpend als een tandartsboor. Terwijl hij sprak, bleef
zijn mond zo goed als gesloten. Hij leek ook in het geheel niet verrast, laat
staan blij, dat hij Francesco zag, die hij toch al een tijd niet gezien moest
hebben. Toen hij zich omdraaide en weg schuifelde om een flesje bier te gaan
halen, boog Francesco zich naar ons en fluisterde met grote ogen dat hij schrok
hoe dik Peppe geworden was. Zou hij soms ziek zijn?
Peppe bracht een
flesje dat we over drie glazen verdeelden. Mocht hij wel drinken? vroegen we
aan Francesco, veinzend dat we niets wisten en dat zijn zus ons niet had
ingelicht over zijn hartprobleem. „Jawel, een glaasje mocht wel, zo af en toe,”
antwoordde hij. Even later bestelde hij een tweede fles. In de tussentijd
praatte hij met Peppe over kennissen, het verleden, het laatste nieuws. Af en toe vertaalde hij even iets voor ons. De bar
had eerst verderop gestaan, iets verder van het strand, waar nu de
parkeerplaats en rotonde aangelegd waren. Daar was hij ook geboren, begrepen
wij. Stel je voor, dachten we, je hele leven blijf je op dezelfde plek en
speelt zich af binnen een straal van enkele tientallen meters. Is dat een vloek
of een zegen? Peppe was er zo te zien niet vrolijk van geworden.
We gingen naar
huis. Francesco verzamelde zijn foto’s en zei gedag. „Niet tegen mijn zus
zeggen dat ik wat gedronken heb, hoor! Alleen een kopje koffie!” We glimlachten
en zeiden dat we het begrepen. Francesco glimlachte terug en liep zijn
boomgaard in.