Ik zie twee
vuilgele rubberen handschoenen op een van de stoeltjes in de wachtruimte
liggen. Dat voorspelt niet veel goeds. Hoe hygiënisch werkt men in Italiaanse
ziekenhuizen eigenlijk? Uit de zich in mijn geheugen bevindende verzameling
rampverhalen over de gezondheidszorg in Italië duikt spontaan de affaire van
het ziekenhuis in Rome op. Daar had men jaren geleden per ongeluk een paar
aansluitingen in de kelder verwisseld waarna de bedden van een hele afdeling
intensive care opeens „vrijkwamen”. Ook schieten mij de waarschuwingen van een
paar van onze Italiaanse kennissen te binnen: „Zit je bij de ASL? Die laten je
gewoon doodgaan hoor!” De ASL is het Italiaanse ziekenfonds, vooral bekend van
bureaucratie en inefficiëntie. En sterfgevallen dus volgens de ons verschrikt
toesprekende 'local experts'. Maar wij laten ons niet zo gauw intimideren door
die bange en door gezondheid geobsedeerde zuiderlingen. Een spatje regen, een
zuchtje wind, een beetje kou en deze hypochonders denken dat ze al met een been
in het graf staan. Italianen denken vanaf hun geboorte aan niets anders dan
doodgaan.
Maar nu zit ik
hier toch maar, zie die tuinhandschoenen, ontworpen voor het diepere spitwerk
en piep een klein beetje anders. Het is een prima visita, een eerste consult
bij de uroloog voor het typische oudere mannenkwaaltje: plasproblemen. Het
ziekenhuis ziet er al niet erg bemoedigend uit: de gebruikelijke oude en slecht
onderhouden zooi die je in alle Italiaanse overheidsgebouwen aantreft. Gammele,
steevast olijfgroen geverfde deuren, afgekloven tafels en stoelen, rammelende
ruiten met afgebladderde roestig ijzeren kozijnen en her en der met tape
beplakte barsten en verder nauwelijks voorzieningen. Een flesje water zou toch
wel handig zijn met deze hitte (midzomer 33 graden buiten, 37 binnen) maar de
hypermoderne automaat die het levensreddende vocht zou moeten verstrekken, is
leeg. Niet bijgevuld. En de overheid maar benadrukken dat het met deze hitte zo
belangrijk is om te blijven drinken.
Ik was veel te
vroeg want bij een eerste bezoek weet je nooit hoeveel tijd het allemaal kost
en je wilt er wel zeker van zijn dat je bij de eigenlijke arts op tijd bent.
Eerst moet je langs het CUP, het Centro
Unico di Prenotazione, om je ticket, de eigen bijdrage te betalen. Het
begrip unico zie je wel vaker bij officiële
zaken opduiken en betekent dat er vroeger verschillende centra(!) zijn geweest
maar dat de overheid de bureaucratie een fatale slag heeft toegebracht door die
centra samen te brengen. Zou het? Het wachten voor de loketten van het CUP kan afhankelijk
van seizoen, dag van de week en uur van de dag nog steeds aardig wat tijd
vergen. Ook de zaal van het CUP van het Ospedale
di Voghera is op een massa gezondheidsbehoeftigen berekend. Er zijn wel
zeven loketten (op dit uur nog met door luxaflex geblindeerde raampjes) en
lange rijen met stoelen. Ook is er een nummertjesmachine. Als ik om half acht
binnenkom, is er nog niemand. Ik trek maar alvast een nummertje: 57. Hopelijk
beginnen ze straks niet met 1. Uit de met informatie-A4tjes volgehangen
loketwanden maak ik op dat de intake pas om acht uur begint. Gelukkig ligt er
tegenover het ziekenhuis een café (wie had anders verwacht?) waar ik even een lungo kan gaan drinken. Jammer genoeg is
dit een krantloos lokaal dus ben ik al snel weer terug in de wachtzaal.
Inmiddels zit er een andere patiënt, op de achterste rij. Hij beantwoordt mijn
groet niet. Maleducato, denk ik.
Nog een
kwartiertje wachten. Geleidelijk druppelen er nog wat klanten binnen. Ze
trekken allemaal hun nummertje. Ik ben dus zeker de eerste, of beter: ik ben de
eerste twee want doordat ik te hard had getrokken, kreeg ik nummer 57 én 58 in
handen. De ouwe chagrijn die na mij komt, zal dus nog een fractie langer moeten
wachten, tot duidelijk is dat nummer 58 niet meer geïnteresseerd is. Dat zal
hem leren. De luxaflexen blijven nog omlaag maar ik zie achter een aantal
raampjes wel wat handen die druk bezig zijn rollen met muntjes klaar te leggen.
Wisselgeld. Hoeveel zal mijn ticket dit keer kosten? vraag ik me af. Maar wacht,
daar gaat de eerste luxaflex omhoog. Erachter vandaan verschijnt een niet
onknappe jongeman die meteen „Il primo!”
roept. Fout natuurlijk want hij moet een nummer roepen en dat ook op het
digitale schermpje boven zijn loket laten verschijnen. Mijn oude concurrent
staat met een voor een hulpbehoevende patiënt verbazingwekkende snelheid op en
is al bij het loket voor ik nog maar naar adem heb kunnen happen. Maar nu maak
ik ook aanstalten om naar het loket te gaan. De jongeman ziet de verwarring en
roept gauw (in paniek?) „Numero 57!”
een nummer dat tegelijkertijd ook onverbiddelijk in rode led-lichten boven zijn
hoofd verschijnt. Ik steek mijn arm met mijn nummertje, het bewijsstuk, naar
voren. De oude atleet begint tegen mij te mopperen. „Hoe kan het dat u een
lager nummer heeft?” vraagt hij ongelovig, „Ik was hier als eerste.” „Nee, ik
was er al om half acht,” antwoord ik glimlachend. Boos kijkt de norse man mij
aan. „Dus daarna bent u weer weggegaan!” zegt hij bestraffend. „Ja, ik ben even
koffie gaan drinken,” zeg ik nonchalant. „Mooi is dat, dan kom ik in het
vervolg al de avond ervoor om een nummer te trekken!” roept hij nu
verontwaardigd uit en kijkt daarbij vragend naar de jonge lokettist. Die pakt
echter mijn papieren en begint mijn gegevens in te voeren. De oude man druipt
mopperend af. „Nummer 58” hoor ik vanuit een loket verderop dat kennelijk ook
net is opengegaan. Hij vangt weer bot, denk ik vals, maar als Niemand zich
meldt is de oude hork toch aan de beurt. Vanaf mijn plek hoor ik hem nog doorgaan
met klagen tegen de andere lokettist.
„Alles oké, dat
is dan 28,60 euro,” zegt de mooie loketjongen en geeft me mijn papieren terug.
„De afdeling Urologie is op de eerste verdieping,” vervolgt hij. Shit, hij weet
natuurlijk waarvoor ik kom, denk ik beteuterd, privacy ho maar, ondanks alle
officiële regeltjes die hierover op alle documenten. Zie ik daar een vluchtige
glimlach om de mond van mijn lokettist? Prostaatklantje zal hij wel denken,
besef ik en druip verslagen af. Mijn mopperaar was sneller klaar en is niet
meer in de zaal te bekennen. Misschien zie ik hem zo weer bij urologie, denk ik
nog, maar nee. In het wachtgedeelte bij de plasdokter is er wel een andere patiënt
die mij vriendelijk groet. Lotgenoten onderelkaar? Gezamenlijk leed verbroedert.
Ook hier moeten we wachten want het doktersconsult begint pas om half negen.
Twee doktersassistentes lopen af en aan, openen kamers, rommelen daar wat,
brengen en halen dossiers, sluiten kamers af en gaan weer weg. De een doet dit
zuchtend en met serieuze blik, de ander slenterend en verveeld. Het lijkt erop
dat de tweede zich telkens opmaakt om iets te gaan verrichten en dan ontdekt
dat de ander dat al gedaan heeft. Overbodig personeel? Stille werkloosheid? Op
een van de stoelen zie ik de handschoenen liggen.
De zuchtende
zuster dribbelt weer de wachtruimte binnen, neemt de rubberen handschoenen weg
en loopt ermee naar de kamer waar in grote letters „Dermatologie” op staat.
„Hier vindt straks het onderzoek plaats,” roept ze naar de wachtenden bij urologie.
Ons groepje heeft zich tot een man of vijf uitgebreid. Hebben die allemaal een
afspraak om half negen? vraag ik me bezorgd af. Zo te zien is er maar één
behandelruimte in voorbereiding. „De dokter komt zo,” hoor ik de assistente
zeggen. Ze verlaat de behandelkamer. Zonder handschoenen. Wij wachten. Bij een
van de mannen gaat voortdurend zijn
mobiele telefoon af. Drukbezet zeker. Hij kijkt ongeduldig om zich heen en
begint wat tegen zijn vrouw te mopperen. Zijn been wipt zenuwachtig op en neer.
Het is al over half negen. De man kan zijn onrust niet meer bedwingen en loopt
naar de deur van de behandelkamer om opstandig het informatieblaadje met de
behandeluren te bekijken, waarop informatie staat die hij allang in zijn hoofd
geprent had. Behandeltijd maandag t/m vrijdag van 8:30 tot 12 uur. De man kijkt
er een tijdje streng naar, alsof hij het begin van het consult op die manier
kan afdwingen maar er verschijnt geen arts en de deur blijft dicht. De man gaat
weer zitten.
Om kwart voor
negen komt de serieuze zuster weer aanlopen en roept enigszins verwilderd: „De
dokter is onderweg! Ik neem vast uw verwijsbriefjes in zodat de dokter meteen
kan beginnen als hij arriveert.” Ons groepje is intussen uitgedijd tot zeven
personen. De zuster verdwijnt met de stapel briefjes in de behandelkamer en
blijft vijf minuten weg. Ze komt tevoorschijn en loopt weer weg waarbij de deur
deze keer openblijft. Ik zie een soort kamerscherm. Daarachter vermoed ik de
tafel waarop de „prima visitatie” ongetwijfeld plaats zal vinden. Ik slik. Na
nog eens tien minuten verschijnt er een slordig gekapte en ongeschoren man in
wapperende witte jas. Hij snelt zonder op of om te kijken tussen de wachtenden
door naar de behandelkamer. Is dit de arts? We horen hem mopperen. Hij loopt de
kamer weer uit en begint in de naastgelegen wachtruimte heftig te discussiëren
met de slenterzuster. Die geeft geen krimp maar komt even later toch achter hem
aangesjokt om hem te assisteren.
„Smoelderssss?”
hoor ik haar even later roepen. Ik ben als eerste aan de „beurt”! De
ongeduldige man kijkt me chagrijnig aan terwijl ik langs hem heen flaneer. Nu
loop ik nog soepel. De arts zit achter een pc verwoed te typen. Hij kijkt niet
op of om, gromt wat en wijst naar de behandeltafel waar ik kennelijk gestrekt
op moet plaatsnemen. Er volgen wat staccatovragen (“Leeftijd?” “Allergieën?” “Medicijnen?”).
Zodra hij mijn antwoorden heeft ingetypt, staat de arts op, gebaart de
invalassistente naast mij plaats te nemen en gromt dat ik mijn broek naar
beneden moet trekken. Hij voelt wat aan penis en ballen en commandeert me mijn knieën
op te trekken. Hij trekt een handschoen aan. Ik kan niet goed zien of dat een
van die uit de wachtruimte is. De zuster heeft een tube gepakt en knijpt er een
vloeistof uit over de vingers van de arts. Voor ij het weet zit hij al met twee
vingers in me, heeft hij even gedrukt en gewroet en hoppa is hij er al weer
uit. Ik kan me weer aankleden. Ik sta even daarna weer achter zijn pc. Hij
kijkt me nog steeds niet aan. De andere zuster komt binnen, excuses makend dat
ze dringend ergens anders moest zijn. De andere gaat weg. „Si accomodi! Gaat u toch zitten!” zegt ze. Eindelijk menselijk
contact.
Ten slotte
overhandigt de medicus mij het geprinte resultaat van al zijn typewerk. Prostaat
normaal, zie ik in een flits. Echografie van de urinewegen nodig. Ik pak het
aan en zie warempel een minzaam glimlachje op het gezicht van de „analist”
verschijnen. „Eerst naar de huisarts,” beveelt hij. “Bloed- en urineonderzoek.”
“Maar dat is al gedaan,” reageer ik verbaasd en haal de analyseresultaten te
voorschijn. De mini-glimlach is alweer van het gezicht van mijn uroloog
afgegleden. “Resultaten van eerder onderzoek moet u aan het begin meteen laten
zien!” zegt hij bars. “Ja maar u heeft toch niks gevraagd,” aarzel ik timide en
kijk de assistente beteuterd aan. “Resultaten moet u altijd eerst laten zien,”
zegt ze ook, maar met een vergiffenisvolle blik. Als ik een dag later voor het bureau van
Dezza verschijn en hij mijn briefje leest, begint hij te lachen. „Ah,
Maurizio,” zegt hij en trekt een veelbetekenende blik. „Hoe was dat?” Ik maak
duidelijk dat de visitatie nogal ruw was en nauwelijks 10 seconden duurde. „Ah, si, è un chirurgo,” antwoordt Dezza
glimlachend en zijn ogen twinkelen weer eens. “Chirurgen zijn nogal kort van
stof en ruw van handeling.”
Voor meer Italiaanse Toestanden: lees mijn boek!