Italiaanse Toestanden - Emigratieverhalen


maandag 21 december 2015

Scacco Matto



Het bord hangt er nog, onverlicht in het donker, en ook op de gevel is met enige moeite de naam van het restaurant nog wel te ontwaren, maar Osteria Francia is al jaren dicht. Toch was het vroeger een wijd en zijd bekende pleisterplaats en zelfs nu nog doet de naam van het etablissement nuttig dienst als oriëntatiepunt wanneer we koeriers of (Italiaanse) gasten moeten uitleggen waar we wonen: „Is dat bij de vroegere Osteria Francia?” is steevast de wedervraag als we zeggen dat we vlakbij de frazione Francia van de gemeente wonen. Ja, daar is het.


Toen we hier kwamen wonen, was de osteria al dicht. Wanneer we aan een buurtgenoot (buurman Antonio, buurman Francesco, aannemer Torti, en dergelijke) vroegen waarom het dicht was, volgden er alleen maar negatieve verhalen. Het kwam erop neer dat Osteria Francia tot voor een paar jaar een zeer goed lopende tent was, maar dat de eigenaresse de klandizie met haar kwaadsprekerij gaandeweg had weggejaagd, totdat de zaak uiteindelijk had moeten sluiten. Erg jammer, vond iedereen en ook wij keken altijd met spijt naar de osteria, want een goed restaurant op loopafstand van ons vakantieverblijf zou een interessante pre zijn geweest. De wijnliefhebbers zouden er ongeremd van het lokale product kunnen proeven, zonder zich zorgen te maken over politiecontroles. Ging het maar weer open! Maar telkens als we er met Saar langs wandelden, waren de luiken potdicht en was de toegangspoort gesloten. De enige tekens van leven bestonden uit het diepe geblaf van de herdershond achter de poort en het hoge gekef van de Jack Russell, die altijd meteen op Saar afkwam, wat vooral aanleiding gaf tot wederzijds gegrom. Als je er met de auto passeerde, moest je goed uitkijken want de kleine Jack maakte er de gewoonte van op zijn rug midden op de weg te gaan liggen. En te blijven liggen. Al kwam er een auto recht op hem af, hij verroerde geen haar en vertrok geen spier. Dat hij het tot nu toe overleefd had, dachten wij verbaasd, terwijl we bijna in de berm reden om er langs te kunnen.


Na een paar jaar kwam er echter op eens beweging in de zaak. Er werd geklust! Zou het warempel toch gaan gebeuren? En ja, na een aantal weken verscheen er voor de ingang opeens een tafeltje met een kleedje waar een grote fles op stond: hét teken hier te lande dat men welkom is. Hoera! We gingen het meteen uitproberen. Achter de grote bar bij de ingang lag een vrij grote eetzaal. Toen wij er voor het eerst kwamen was die zo goed als leeg, maar het woord over de opening zou zich eerst nog moeten verspreiden en dat kost natuurlijk tijd. We vonden het nog wel erg kaal en sfeerloos, maar ook dat zou met wat kleine ingrepen zo verholpen kunnen worden. Wie weet gebeurde dat nog wel, als de nieuwe gestori er eenmaal vertrouwen in hadden dat het restaurant goed ging lopen. De bediening was ietwat gereserveerd maar vriendelijk, het eten prima (al was het oordeel van onze buurman Francesco vernietigend, maar ja, dat was nu eenmaal een oude mopperkont, wisten we). Dit zou hem wel eens kunnen worden! besloten we hoopvol. 


Maar helaas, na een jaar sloot Osteria Francia haar deuren alweer. Wat zou de oorzaak zijn? vroegen we ons teleurgesteld af. Van onze buurtgenoten begrepen we dat de uitbaters ruzie gekregen hadden met de eigenaren en vroegere uitbaters die boven het restaurant woonden. Ze hadden allerlei plannen gemaakt en voorstellen gedaan om de zaak aantrekkelijker te maken en op de kaart te zetten, maar de eigenaren hadden alles geblokkeerd. Er mocht niets aan de huidige inrichting en structuur veranderen. Dat er geen internetverbinding beschikbaar was, toch noodzakelijk voor de publiciteit in moderne tijden, mocht van de eigenaren oude stijl geen probleem genoemd worden. Na maandenlang sfeerbedervend getouwtrek, hadden de nieuwe gestori besloten dat het beter was om er een punt achter te zetten. Later hoorden we dat ze een nieuwe poging hadden gedaan bij het enkele kilometers verderop gelegen Domus Paradisi, maar daar min of meer waren weggepest door de kwaadspreekster van Francia. Die zou ze een rechtszaak hebben aangedaan en enkele malen ’s avonds schreeuwend en tierend bij Domus Paradisi zijn verschenen, om de klanten er weg te jagen. Wat we hier nu weer van moesten geloven, we wisten het niet.

Maar wat schetst onze verbazing, na korte tijd zagen we hernieuwd activiteit! Er werd geverfd en geklust (mocht dat nu opeens wel?) en de osteria herrees blinkend oranje uit haar graf onder de merkwaardige naam Scaccomatto, schaakmat. Hadden de nieuwe gestori een vooruitziende blik en er zich bij voorbaat al bij neergelegd dat ze zich op een doodlopende weg bevonden? Of kwam er een schaakcafé? Binnen was alles opeens oranje, de muren, de kussens op de stoelen, de servetten, de letters van het menu. Maar schaakborden waren nergens te bekennen. De enige keer dat we ’Schaakmat’ bezochten, zaten we gerieflijk buiten aan een tafeltje. De bediening bestond uit een rossige (!) jongeman en een oudere vrouw die zijn moeder bleek te zijn, zoals ze zelf bekend maakte. „Ja, ik help mijn zoon een beetje in het begin, om op gang te komen, want voor hem is dit ook allemaal nieuw. Ik steun hem graag in zijn initiatief om een zelfstandig bestaan op te bouwen.” We knikten braaf en vroegen ons af of wij ook wat betreft het eten betalende proefkonijnen waren. Zoals zijn moeder het vertelde, klonk de nieuwe eigenaar een beetje als een kneus die maar geen draai aan zijn hopeloze leven wist te geven. We bestelden lasagna, op aanraden van moeders. „Het is de eerste keer dat hij dat bereid!” riep ze verheugd. Haar zoon stond er al die tijd, terwijl zij het woord deed, maar een beetje bedremmeld bij. Was hij wel helemaal 100%? Dat kon een spannende lasagna worden. 


Terwijl de jongeman aan de slag ging (beelden van een chaotische keuken vol smerig gerei en een oververhitte kok verschenen onbedwingbaar voor mijn geestesoog), hield zijn moeder ons gezelschap en vertelde dat zij, met haar zoon, vlakbij woonde. Tot onze verrassing bleek haar huis datgene met de totaal verwilderde tuin en de drie honden, die elkaar altijd te lijf ging als we er met onze hond langsliepen. Na het vroegtijdige verscheiden van Scaccomatto vertrokken de restaurateurs in ruste ook uit dat huis, met achterlating van de honden. De buren ontfermden zich toen maar over de arme beesten die steeds meer verwilderden en verwoede pogingen deden om te ontsnappen, wat af en toe lukte. Een van de drie bleek zelfs in staat in een boom te klimmen in zijn drift om weg te komen! De evolutietheorie van Darwin in de praktijk bewezen! Dat was dus de moeder, dachten we, iemand die haar huisdieren verwaarloosde. Wat kon dat voor de kwaliteit van het restaurant betekenen? We wachtten in spanning af.


De lasagna werd geserveerd en bleek niet onsmakelijk, ongeveer net zoals we hem zelf thuis maakten. Een kans op een hernieuwde kennismaking met Scaccomatto kwam er niet, want al na een maand of drie sloten de deuren van de zaak alweer. Te weinig klandizie waarschijnlijk, te zien aan de wanhoopspogingen die de beste jongen deed om zijn zaak voor lokale lekkerbekken aantrekkelijk te maken: hij bood op een gegeven moment een pranzo di lavoro aan, voor een tientje. Dat doen de meeste restaurants in de omgeving, maar hij begon er pas net ná de druivenoogst mee, toen alle loonarbeiders alweer naar Roemenië en Albanië teruggekeerd waren. Een ander initiatief was een servizio pullman, een shuttledienst. Maar wie zou zich nou helemaal naar the middle of nowhere willen laten vervoeren voor een onbekende eetgelegenheid? Een reclamebord aan de drukke provinciale weg beneden in het dal verscheen een week voordat de tent definitief dicht ging. We vreesden dat de jongeman nog wel even van moeders pappot zou (moeten) blijven genieten (maar misschien maakte hij nu thuis ook wel lasagna?).


Na alweer (lange) periode van stilte heropende de osteria voor de derde keer. En, verrassing, nu waren het de eigenaren die het opnieuw gingen proberen. Beneden in het dal plaatsten ze direct een bord waarop ze de heropening feestelijk aankondigden. Aperto!, stond er in grote letters, wat niet verhinderde dat we twee keer onze neus tegen een dichte deur stootten: ze bleken voorlopig allen in het weekend open (maar dat stond niet op het reclamebord en betekende dat onze gasten er maar beperkt van zouden kunnen profiteren). Uiteindelijk aten we er toch een paar keer, voornamelijk buiten op het grote terras terwijl de herder vrij tussen en onder de tafels struinde en de Jack een blafwedstrijd met onze hond begon. Een van deze wedstrijden eindigde ermee dat er onder tafel een flinke hap in het been van onze schoonzus werd gedaan. Au!!! De eigenaresse deed de bediening en hoewel ze er wel streng uitzag, konden we toch niet vaststellen of de slechte verhalen over haar op waarheid berustten of niet. 


Hoe het ook zij, ook de herrezen osteria leed na een aantal maanden schipbreuk en ging zonder rumoer ten onder. We hadden ons er al bij neergelegd dat een restaurant-op-loopafstand voor onze villa niet weggelegd was. Met Roberto en Antonica hadden we er, na hun vertrek bij Amici Miei, wel eens gedagdroomd over de mogelijkheid dat zij de osteria zouden overnemen, maar Roberto piekerde er niet over zolang de eigenaren er nog boven woonden, hun eigen ervaringen indachtig en gewaarschuwd door de verhalen over de eigenaren van Francia. Maar wat kwam ons onlangs opeens ter ore? De eigenaren vertrokken, ze gingen verhuizen naar Piemonte. Zou dit een kans voor Roberto en Antonica zijn? Zouden de eigenaren het restaurant willen verpachten? Als er nu eindelijk eens een keer geen beren op de weg zouden verschijnen, verzuchtten we. Uit jarenlange ervaring wisten we dat Italianen meesters zijn in het opwerpen van blokkades en het bedenken van complicaties, ook en vooral als het hun eigen zaken betreft! Dit keer zou er toch wel eens een uitzondering op deze regel mogen komen, vonden wij. Dan was het eind goed, al goed. Of kennen Italiaanse sprookjes echt geen lieto fine, geen happy end?

maandag 12 oktober 2015

De huishoudster van koningin Juliana


„Kloetzakk,” zei Francesco opeens, boos over het rijgedrag van een stadsgenoot die vlak voor ons de weg op schoot. De ’parole brutte’, scheldwoorden, van een nieuwe taal leer je altijd het eerst en blijven het langst in het geheugen hangen. We waren op weg naar Antonietta, koosnaam ’Tetta’ (tiet!), de vrouw die vijftig jaar geleden tegelijk met Francesco in Nederland was, maar die er in tegenstelling tot hem tientallen jaren was gebleven. Ongetwijfeld had ze in die tijd Nederlands leren spreken en zou ze ons uit de eerste bron kunnen vertellen over haar ervaringen aan het Koninklijke Hof, want ze maakte destijds deel uit van het huishoudelijke personeel van Soestdijk! Waarschijnlijk had Juliana met kerst ook haar mok hoogstpersoonlijk met chocolademelk volgeschonken, zoals ze ieder jaar voor al haar personeel deed. In ieder geval was ze mee met Juliana wanneer die de Costa Smeralda bezocht, zo wist Francesco te vertellen. Daar moesten we meer van weten!  


Francesco zat naast Nico en wees de weg. Ondanks zijn kritiek op het roekeloze rijden van de andere verkeersdeelnemers had hij de veiligheidsgordel niet om, want „ze controleerden hier toch nooit”. Die ochtend was hij ons vanuit zijn boomgaard komen begroeten met een luid „Buongiorno!” In zijn hand had hij een envelop die een aantal foto's van vroeger bleek te bevatten. Thuis had hij nog eens goed gezocht en dan eindelijk toch die kiekjes uit 1965 teruggevonden. We waren erg nieuwsgierig en rukten hem de envelop bijkans uit handen. Zelf deed Francesco gemaakt nonchalant, maar het feit dat hij het steeds over die periode van zolang geleden had en zo zijn best deed om zich van alles te herinneren, maakte duidelijk dat het voor hem toch meer betekende dan hij wilde laten blijken.


Op de foto’s die hij lukraak op tafel strooide, alsof ze de moeite van het bekijken niet waard waren, was hij veel te zien met zijn Italiaanse collega’s: een groepsfoto met alle ouderwetse hutkoffers na aankomst (of voor vertrek?), dezelfde groep voor een (protestantse) kerkdienst die ze bijwoonden, Francesco met een of twee muzikale vrienden, alle met gitaar. Ook waren er een paar foto’s van zijn verblijf in het ziekenhuis, waar hij aan een breuk geopereerd was: een onschuldige jongeman, een jongen nog, in bed of met de verpleegsters naast hem in de vensterbank, hij in kamerjas, zij in kraakhelder witte verpleegsterkostuums. We zagen dat hij een heel knappe jongen was met een vriendelijk gezicht, die bij de Nederlandse meisjes ongetwijfeld goed in de smaak was gevallen.   



Of hij ook wel eens uit ging ’s avonds, wilden we van Francesco weten. Ja, natuurlijk, er was een bar in de buurt waar gedanst werd: ballroom vooral. Francesco vond de tango en mazurka het leukst. De kunst was het om meisjes van gelijke lengte te vinden, want met zo’n blonde reuzin kon je niks beginnen natuurlijk. Een keer was na middernacht de vriend van een van de meisjes dronken binnen komen stormen en had de Italiaanse danspartner van zijn meisje met een hamer een paar keer op zijn hoofd geslagen. „Oioioi, dat was een toestand,” zei Francesco. Hij was met zijn landgenoten gelijk weggegaan om de gemoederen niet verder te laten oplopen. Voor je het wist, werd je geboeid afgevoerd, en daarbij maakte hij het gebaar van twee samengevouwen handen, als in gebed. „Santa Maria, noemden we dat,” zei Francesco. Dat was een veel gebezigd begrip onder de Italiaanse jongens in die tijd, want ze merkten wel dat de politie extra veel op hen lette. Argwaan ten opzichte van vreemdelingen, het is van alle tijden. En Italianen, dat was in die tijd ’vreemd volk’. Een kleine tien jaar later waren de Turken aan de beurt, toen Polynorm in Turkije ging werven voor personeel.




De Italianen logeerden tijdens hun verblijf in Nederland in Hotel Duinhof in Soest, dat door het bedrijf Polynorm in zijn geheel voor zijn werknemers was afgehuurd. De eigenaresse had zo een vaste bezetting en weinig omkijken naar het hotel, wat goed uitkwam want ze was continu dronken. Het eten dat ze de fijnproevers uit het culinaire paradijs Italië voorschotelde, viel niet in de smaak. Tot pap gekookte spaghetti, bah. Francesco trok er nog een vies gezicht bij en maakte een wegwerpgebaar. Uiteindelijk hadden ze maar voorgesteld dat ze zelf hun pasta zouden koken, ook al betekende dat extra werk. Ook de minestrone van Nederlandse makelij beviel niet, het was dun water met nauwelijks groente. „Solo brodo!” zei Francesco en stak zijn tong in afgrijzen uit zijn mond. 


„Goetverdoemme!” Een auto stak zonder op te letten opeens van een parkeerplaats de weg op. We waren bijna bij het huis van Antonietta, ook wel Tiet genaamd. Francesco moest even goed kijken maar toen zag hij waar we wezen moesten. Haar fiets stond er niet, dat was een slecht teken want ze deed alles op de fiets. Een erfenis uit haar Hollandse periode? En inderdaad, er kwam geen reactie op de bel. Zo jammer! Dan maar naar een bar, besloot Francesco. „Rij maar naar het strand, naar de bar van Peppe.” Naar die bar had hij ons al de eerste dag gestuurd toen we hem vroegen waar we in de buurt konden lunchen. We stelden ons heel wat voor van Peppe, want als hij zo open en spraakzaam was als Francesco zelf ... Maar we kwamen bedrogen uit. De oudere man die met een jongere hulp de bar bediende, moest wel Peppe zijn, maar hij keek nors en sprak geen woord. Zijn mondhoeken wezen naar beneden, zijn lippen waren tot een smalle streep samengeperst. Vergeleken met zijn omvangrijke lijf, dat er door de slobberkleding die hij droeg als een hobbezak uitzag, leek zijn hoofd veel te klein. Een grauwe kers op een grote blubberige pudding. Verder liep hij niet maar schuifelde, op sloffen die hun beste tijd ook al hadden gehad. Nee, bij Peppe was er zo te zien het beste wel vanaf.


Toen we met Francesco aan een tafeltje in de bar gingen zitten, schoof Peppe geluidloos vanachter de toog tevoorschijn. Francesco begroette hem in dialect, waarop Peppe zowaar antwoordde, maar zonder dat er ook maar iets in zijn stuurse gezichtsuitdrukking veranderde. Zijn stem leek totaal niet bij zijn lijf te passen: waar we een sombere bas verwachtten, klonk tot onze verrassing een geknepen stemmetje, snerpend als een tandartsboor. Terwijl hij sprak, bleef zijn mond zo goed als gesloten. Hij leek ook in het geheel niet verrast, laat staan blij, dat hij Francesco zag, die hij toch al een tijd niet gezien moest hebben. Toen hij zich omdraaide en weg schuifelde om een flesje bier te gaan halen, boog Francesco zich naar ons en fluisterde met grote ogen dat hij schrok hoe dik Peppe geworden was. Zou hij soms ziek zijn? 


Peppe bracht een flesje dat we over drie glazen verdeelden. Mocht hij wel drinken? vroegen we aan Francesco, veinzend dat we niets wisten en dat zijn zus ons niet had ingelicht over zijn hartprobleem. „Jawel, een glaasje mocht wel, zo af en toe,” antwoordde hij. Even later bestelde hij een tweede fles. In de tussentijd praatte hij met Peppe over kennissen, het verleden, het laatste nieuws. Af en  toe vertaalde hij even iets voor ons. De bar had eerst verderop gestaan, iets verder van het strand, waar nu de parkeerplaats en rotonde aangelegd waren. Daar was hij ook geboren, begrepen wij. Stel je voor, dachten we, je hele leven blijf je op dezelfde plek en speelt zich af binnen een straal van enkele tientallen meters. Is dat een vloek of een zegen? Peppe was er zo te zien niet vrolijk van geworden. 

We gingen naar huis. Francesco verzamelde zijn foto’s en zei gedag. „Niet tegen mijn zus zeggen dat ik wat gedronken heb, hoor! Alleen een kopje koffie!” We glimlachten en zeiden dat we het begrepen. Francesco glimlachte terug en liep zijn boomgaard in.


woensdag 7 oktober 2015

Memories

 „Busta paga! Capisci?” Francesco stond opgewonden voor ons te gebaren om ons iets duidelijk te maken wat we niet begrepen. „Busta paga,” riep hij nog maar eens vertwijfeld. Dat begrip hoorden we wel vaker voorbij komen op de journaals van RaiUno en RaiTre en het had iets met werk en salaris te maken, dat wisten we wel. Maar onze kennis schoot tekort ten opzichte van wat Francesco ons wilde vertellen.


Al weken geleden vroeg Francesco tot vervelens toe aan zijn zus wanneer die ’Olandesi’ nu eindelijk eens kwamen. Degenen die zijn oude huisje gehuurd hadden voor een vakantie op Sardinië. Met wie hij over Nederland zou kunnen praten, het land waar hij 50 jaar geleden, in 1965, een jaar gewerkt had. En nu ze er eindelijk waren, stapte hij ook gelijk op ze, ons dus, af. Hij liep toch iedere dag door de grote achtertuin van het vakantiehuis, dat door zijn jonge neef helemaal opgeknapt was om het te kunnen verhuren. Die tuin was nog steeds zijn boomgaard en "orto", moestuin, en grensde aan de stal erachter waar hij een varken hield. In de tuin stond ook nog een kalf dat hij iedere dag verplaatste naar een nieuw stuk met vers gras. In zo’n tuin was elke dag wel wat te doen en iedere ochtend zagen we Francesco dan ook komen aanrijden in zijn oude Fiat Panda, het favoriete voertuig van de moderne landbouwer. Een koekblik op wielen.

„Buon giorno!” riep hij al meteen de eerste ochtend toen we er waren. Doodgemoedereerd stapte hij op ons af, verlegenheid kende hij niet. Hij was meer dan een kop kleiner dan wij en zijn gerimpelde huid was bruingebrand door het leven in de hier altijd schijnende zon. Maar zijn haar had hij nog en het glom ons gitzwart tegemoet. Hij leek ons een van die vele Italianen die gemakkelijk tot diep in de negentig zullen reiken voordat ze opeens, onverwacht, dood omvallen en door hun talrijke nazaten en nog taaiere generatiegenoten betreurd worden middels de zwartomrande overlijdensplakkaten op de publicatieborden in dorp en stad: „Geheel onverwacht uit ons midden weggerukt, op 98-jarige leeftijd ...” Maar nee, in dit geval was zijn blakende verschijning toch bedrieglijk, wisten we van zijn zus die ons eerder die ochtend ontvangen had. Ze kwam net met Francesco terug van het ziekenhuis, waar ze een TAC gemaakt hadden: een hartscan.

Francesco had een zwak hart, zei zijn zus met bezorgd gezicht. Vroeger zong hij zo mooi, mijmerde ze, maar toen was hij gaan roken en had hij zijn stem verpest. Zo jammer. Bovendien riepen zijn zussen en broers allemaal dat hij eens op moest houden met die liedjes uit de oude doos. „Wisten wij veel in die tijd, onbenullige jeugd die we waren. Nu zouden we hem die liedjes zo graag nog eens horen zingen!” „Nou misschien nodigen we hem wel een avondje bij ons,” riepen wij enthousiast. Ja, dat was wel een leuk idee, zei Francesco’s zus. Maar we moesten hem dan maar geen koffie of alcohol aanbieden want dat zou zijn hart geen goed doen en in nee zeggen was haar broer niet sterk. De verleiding van een borreltje zou hij maar moeilijk kunnen weerstaan.

Dat Francesco een levensgenieter was geweest (?), bleek ook uit zijn verhalen over de periode dat hij in Nederland had gewoond. Met een man of twintig uit Orosei, het plaatsje waar het vakantiehuisje stond, waren ze met een bus naar Nederland gebracht. In die tijd werkten er bij de metaalfabriek van Polynorm wel honderd Italianen, voor het merendeel uit Sardinië. Ze logeerden allemaal in een hotel in Soesterberg, een naam die hij nog goed wist uit te spreken. De klanken van ’Bunschoten’ bleken een grotere hobbel voor zijn verroeste Nederlands en die plaatsnaam begrepen we pas na veel herhaling van zijn en gokwerk van onze kant. „Soesterberg, waar de koningin woonde!” riepen we enthousiast. „Si, si,” dat wist Francesco ook nog. Sterker nog, een meisje uit Orosei was nog als huishoudster bij Juliana in dienst geweest! Misschien zouden we die eens moeten opzoeken voor wat smeuïge details over het koninklijke huishouden in die tijd!


Of Francesco ook een liefje had gehad, wilden wij weten, nieuwsgierig als altijd en geïnspireerd door de TV-programma’s ’Spoorloos’ en ’Memories’. Er verscheen een besmuikt lachje op Francesco’s gerimpelde gezicht. Nee, nee, hij had zich altijd keurig gedragen, beweerde hij en begon weer over de kwestie die hem echt interesseerde, de ’busta paga’. Pas na veel heen en weer gepraat begon ons te dagen waar hij het over had. Gedurende het jaar dat hij bij Polynorm gewerkt had, was er ook keurig pensioenpremie door het bedrijf afgedragen (het was geen Italiaans bedrijf, tenslotte). Maar terwijl zijn collega’s uit Orosei inmiddels allemaal een klein pensioentje ontvingen, kreeg Francesco niets. Domweg doordat hij het destijds bij zijn vertrek uit Nederland niet had aangevraagd. Nu wilde hij dat alsnog doen maar daarvoor had hij een bewijs nodig, een bewijs dat hij bij Polynorm gewerkt had en dat de premie was ingehouden. Een loonstrookje dus, ofwel een ’busta paga’. En dat kon hij verdraaid nog aan toe toch echt niet meer vinden in zijn spullen uit die tijd! Francesco keek er pijnlijk bij en zuchtte: „Perché non me lo danno, perché?” We konden niet een twee drie bedenken hoe we zouden kunnen helpen en haalden onze schouders op.


Om een vrolijker onderwerp aan te snijden, vroegen we maar eens naar zijn vrijetijdsbesteding in Nederland, ’s avonds en in de weekenden. Francesco ontwaakte meteen uit zijn gesomber en in zijn ogen begon het te twinkelen. Ze gingen vaak met zijn allen naar het zwembad en daar kregen ze met hun gebruinde, slanke lijven, donkere ogen en dito haren alle aandacht van de Nederlandse meisjes, die wel eens wat anders wilden dan gebruikelijke blonde, bleke kaaskoppen. En het flirten zit de Italiaanse man in de genen, daar kan hij niets aan doen, Italië is nu eenmaal het land waar de liefde (’Amore’ ... het woord alleen al!) is uitgevonden. Dus er gebeurde wel eens wat, ja, dat kon hij niet ontkennen. Er ontstonden relaties voor de duur dat ze daar in het koude kikkerland woonden, hoe kon het anders. Jongens alleen, ver van huis in een land waar de zon nooit schijnt, die zoeken een beetje geborgenheid en troost. En liefde.

Francesco verzonk even in gedachten. „En jij dan, vroegen we, had jij geen liefje?” We konden het ons niet voorstellen want charmant was hij nog steeds, ondanks zijn meer dan zeventig romantische lentes tellende leeftijd. Misschien had hij zijn hart wel in de liefde versleten? „Joke,” fluisterde Francesco opeens, „ze heette Joke.” Daar had hij wel een tijdje mee gescharreld, begrepen we uit zijn omzichtige bewoordingen. Ja, dat was een leuk meisje. Nadat hij naar Italie was teruggekeerd, had hij nog zeker acht jaar lang overwogen om definitief naar Nederland te verhuizen, zuchtte hij. Om Joke? vroegen wij ons af zonder het hem te durven vragen. Ook de Nederlandse directheid kent zijn grenzen als het té precaire zaken betreft. Maar hij had het niet gedaan en was 38 jaar lang in de groente- en fruithandel blijven steken. En nu had hij ook nog eens geen pensioen door die onvindbare ’busta paga’.


Joke. Haar achternaam wist hij helaas niet meer. Zei hij. Maar wie weet kunnen we die nog uit hem lospeuteren in een volgend praatje, zodat we ’Memories’ kunnen tippen. ’Onze’ Francesco op de Nederlandse TV, dat zou wat zijn! Wie weet lukt het. We hebben nog een paar dagen. Toch maar een borrelavond organiseren?





dinsdag 25 augustus 2015

Hittegolf



De zomer van 2014 kwam maar niet op gang en was nat en koel. De gemiddelde temperatuur kwam in juli niet boven de 21 graden uit (normaal 24). Het was Bijna Nederland! In september wisten de wijnboeren dan ook niet meer wat ze met de druiven aanmoesten: oogsten terwijl het suikergehalte nog te laag was (en de wijn dus een lager alcoholpercentage zou krijgen, later suiker toevoegen is bij wet verboden) of nog laten hangen waarbij een deel dan intussen door schimmels wordt aangetast? Een keuze uit twee kwaden. Nee, 2014 was voor de wijn geen topjaar.

Maar dan 2015! De weergoden nemen revanche! Na een heel zachte winter met maar een klein laagje natte sneeuw sloegen we de lente haast over. Het was al vroeg in het jaar warm en sinds half juni wijst de thermometer alleen nog maar maximale waarden van boven de 30 aan. Volgens het weerstation van de Centro Meteorologico Lombarda dat in onze tuin staat (waarden af te lezen op de site www.centrometeolombardo.com ), is de hoogste waarde die de afgelopen jaren (sinds 2011) bereikt is 36,2 graden (op xx juli 2012). Als de voorspellingen uitkomen dan gaan we daar dit jaar overheen. Het gemiddelde van juli komt dit jaar sowieso veel hoger uit, misschien wel tegen de 28.

Voor de druiven betekent dit dat de groei voorspoedig verloopt. De wortels van deze plant gaan zo diep dat er nooit water gegeven hoeft te worden. Een enkele onweersbui brengt genoeg water om de ontwikkeling van de zoete vruchten niet te doen stagneren. En daar begint het nu wel een beetje te knellen: de laatste regen dateert van ruim een maand geleden. Dus beginnen de boeren te klagen want er moet altijd wat te klagen blijven. Het zal wel los lopen, denken wij dan, gewend aan het eeuwige gemopper van de Italiaan over het weer: te koud, te veel sneeuw, te nat, te warm, te droog. Het lijken wel N..........


We kijken vanaf ons terras belangstellend toe hoe de druiven zwellen en zijn benieuwd of we nu zelf zullen meemaken wat er in 2007 gebeurde. Toen waren we begin september even in de Oltrepò en viel het ons op dat er al geen trosje meer aan de stuiken hing. Na een heel erg hete zomer was alles in augustus al geoogst! Vanaf onze observatiepost met vrij uitzicht over de hellingen zien we nu dat de planten er vol en vetgroen uitzien: een prachtig gezicht. Bovendien is het heel rustig want de activiteiten in de wijngaarden zijn nagenoeg stilgevallen. Als het warm en droog is, groeit het onkruid niet en ontstaan er geen schimmels dus wordt er niet gewied en niet gespoten. En in dit jaargetij stopt de plant alle zonne-energie in de groei van de druiven en niet in nieuw blad zodat verdere snoei ook niet nodig is. De meeste seizoensarbeiders zijn even met verlof gestuurd om als de oogst aanstaande is hun intrek in hun tijdelijke woonvertrekken weer in te nemen.

Zelf vallen we ook stil en gaan in de hitteoverlevingsstand. Nu begrijp je opeens waarom de siësta uitgevonden is. Als je nog werk wil verzetten, moet je er vroeg op de dag bij zijn of moet je wachten tot de avond valt. En er is voor ons wel werk te verzetten want in tegenstelling tot de wijngaarden heeft onze tuin wel behoefte aan water. Sproeien dus, iedere dag weer, als je wilt dat je met veel moeite gecreëerde bloemenparadijs de zomer overleeft. Gelukkig nemen enkele slimme irrigatiesysteempjes wat werk uit handen en kunnen de meeste inheemse planten wel tegen een (klein) stootje. Mediterrane kruiden zijn wel wat ontberingen gewend en ook rozen houden het hier lang vol, net als siergrassen. Na de nodige studie-uurtjes ontdekte ik dat vooral prairieplanten ons klimaat goed aankunnen. Oleanders natuurlijk, niet alleen in potten maar ook in de volle grond. Irissen in alle kleuren van de regenboog, zelfs blauw. En verschillende vruchtdragende planten zoals vijgen en granaatappels en vooral pruimen. De jam voor de B&B gasten is gereed! De moestuin heeft helaas het onderspit moeten delven, na een overvloedige oogst aan tuinbonen en een paar courgettes. De tomaten zijn weer eens aangetast: de beruchte zwarte vlek is aan de onderkant verschenen. Gelukkig hebben we nog steeds passata uit roemrijker jaren.

Het is bijna vijf uur ofwel de klok ligt in de vijver zoals we hier ter stede zeggen. Tijd voor de aperitivo. We openen maar eens een heerlijke spumante van het wijnhuis Monteguzzo (uit te spreken als Monte Goedzo) hier uit de buurt, zie www.monteguzzowines.it  . Een Camillion bijvoorbeeld, gemaakt van de pinot nero druif waarmee de meeste hellingen hier bekleed liggen en gegist op de fles. Champagne dus eigenlijk al mag het niet zo heten. Wat maakt het uit hoe het heet, het is topkwaliteit voor een spotprijs. Salute en cin cin. Op een goed wijnjaar!